Vrijdag was ik het op zevenjaarfeest
van mijn uitgever Elikser in Leeuwarden. Jitske Kingma vroeg al haar schrijvers
op het helverlichte podium van Tryater. Over elke schrijver wist ze iets unieks
en complimenteus te zeggen.
Zo geef ik ook schrijfles,
dacht ik. En ik dacht aan de schrijfcursussen in Frankrijk, op Terschelling en
aan Schrijfgenoten; hoe ik, en mijn
collega Jeanet, schrijvers op een podium zetten en vertellen wat hun kracht is.
En ik denk aan de schrijfworkshop over talent die ik gaf aan cliënten en
ex-cliënten van het GGZ. Zij schreven over momenten dat ze lekker in hun vel
zaten en over momenten dat ze niet bij hun talent konden.
Ik prees ze om de directheid
en voelbaarheid van hun heftige voorbeelden. Ik bekrachtigde hun talent, niet
hun tekortkomingen. Dat was voor velen nieuw, dat zag ik. Met iets meer
zelfvertrouwen gingen ze verder met de volgende opdracht.
Terwijl zij schreven,
kreeg ik een paar berichtjes op mijn telefoon. Normaal check ik die niet tijdens
een workshop, maar nu kon ik het niet laten. Het was een paar dagen na mijn
boekpresentatie en ik kreeg het hele weekend al complimentjes binnen.
Niet geslapen, stond er in eentje, je boek in een
ruk uitgelezen.
Wat een spannend, poëtisch en ontroerend verhaal, stond er in de volgende.
Wow. Jemig. Poeh. Ik werd er ongemakkelijk
van.
Dat ik niet de enige ben
die ongemakkelijk wordt van complimentjes is ook te zien op het Elikserfeest. De
schrijvers op het veel te grote podium voor de veel te hoge tribune knikken
verlegen op Jitske’s woorden, schuifelen met hun voeten, weten niet waar ze hun
handen moeten laten, krijgen rode wangen.
Ook ik. Zowel hier als op
mijn eigen boekpresentatie, waar Jitske en Jeanet lovend over Fok spraken. Maar
vooral toen ik zelf over mijn boek moest gaan praten. Sta je daar opeens als schrijfdocent je eigen
werk aan te prijzen. Mag dat wel? Kan dat wel? Laat mij maar stilletjes achter
mijn bureau zitten of me richten op het werk van een ander.
Maar als je eenmaal je
boek hebt uitgegeven, kan dat niet meer. Dan is er een podium. En dan wordt er
van je gevraagd daar echt te staan, in the spotlight, met je talent. Talent is
iets krachtigs, maar ook iets kwetsbaars. We kennen allemaal, net zoals de cliënten
van het GGZ, momenten dat we geen
contact hadden met dat talent. Dat talent plaats maakte voor onzekerheid,
minderwaardigheid. Ik herinner me meneer Wollinga van de middelbare school, die
niet geloofde in mijn droom om te zeilen, reizen, schrijven. Ik herinner me de
afwijzingen van uitgevers – die niet spreken in opbouwende kritiek – maar die met
een kort duidelijk zinnetje je werk neer sabelen. Geen stijl. Geen talent.
En op zo’n moment vraag
ik me af of die positieve Jitske – met dat rare hoedje op met tien uitstekende
stokjes- ze wel allemaal op een rijtje
heeft om zo over mijn werk te praten. Talent? Ik?
Maar dan denk ik aan mijn
eigen rol als schrijfdocent. Ik meen het als ik een compliment geef – dat wil
niet zeggen dat ik meteen de hele tekst goed vind – maar ik heb een antenne
voor talent – voor dat wat goed is. En dat heeft Jitske ook, ze heeft
letterlijk tien antennes op haar hoofd, voor goede boeken. En wat een zegen dat
deze uitgever dat uitspreekt. Dat ze zichzelf de vleesgeworden positiviteit
noemt.
Want – dat vraag ik me al
jaren af – waarom breken uitgevers toch zo rigoureus af wat wij als schrijfdocenten en
schrijvers in jaren opbouwen? Waarom reageren zij niet wat opbouwender, positiever
op sterk maar breekbaar talent?
Het schrijven van een
boek is doodeng, uitgeven nog enger. Alsof een intiem deel van jezelf opeens in
tastbare vorm op tafel ligt. Papiergeworden talent. Zo zichtbaar worden is
onwennig. Dat je je afvraagt of dat wel mag. Naakt op een podium staan. Maar als
mijn mede-auteurs en cursisten dat doen, bewonder ik ze om hun eigenheid en
oprechtheid.
Laten wij elkaars
talenten blijven spiegelen. Omdat je van jezelf bijna niet kan zien wat je elikser is, als een ander dat niet af en toe hardop zegt.
Fragment uit Fok:
Meneer Wollinga vond dat ik moest studeren. Hij had mij en mijn moeder uitgenodigd voor een gesprek over de toekomst. Want hij ging - vond hij - over mijn toekomst. In zijn bruingele corduroybroek en gebreide trui zat hij voor ons, zijn hoofd lang, zijn haar licht grijzend.
'Tara, wat wil je studeren na je eindexamen?' vroeg hij toen we eenmaal plaats hadden genomen in het kleine kamertje met uitzicht over het lege schoolplein.
'Ik ga niet studeren,' zei ik kort maar krachtig.
'En wat ga je dan doen?' vroeg hij terwijl hij een korte samenzwerende blik richting mijn moeder wierp.
'Ik ga de oceaan oversteken.'
'Wat vindt u daar nou van mevrouw Huizinga?' Weer die irritante glimlach.
'Ik vind het een prima plan, zei mama en ze beantwoordde zijn glimlach op precies de goede manier.
Een-nul. Sukkel.
Fragment uit Fok:
Meneer Wollinga vond dat ik moest studeren. Hij had mij en mijn moeder uitgenodigd voor een gesprek over de toekomst. Want hij ging - vond hij - over mijn toekomst. In zijn bruingele corduroybroek en gebreide trui zat hij voor ons, zijn hoofd lang, zijn haar licht grijzend.
'Tara, wat wil je studeren na je eindexamen?' vroeg hij toen we eenmaal plaats hadden genomen in het kleine kamertje met uitzicht over het lege schoolplein.
'Ik ga niet studeren,' zei ik kort maar krachtig.
'En wat ga je dan doen?' vroeg hij terwijl hij een korte samenzwerende blik richting mijn moeder wierp.
'Ik ga de oceaan oversteken.'
'Wat vindt u daar nou van mevrouw Huizinga?' Weer die irritante glimlach.
'Ik vind het een prima plan, zei mama en ze beantwoordde zijn glimlach op precies de goede manier.
Een-nul. Sukkel.